vrijdag 1 april 2011

Er moet meer circus in het bedrijfsleven, wat jij, pop?

Als acrobaat stel ik niet bijster veel voor. Toch trok ik die dag m’n circuskostuum aan, en ging ik op pad. Solliciteren naar allerlei IT- en managementsfuncties, want een sprankje circus mag wat mij betreft eindelijk wel eens z’n comeback maken in het bedrijfsleven. De hemel vertoonde een strakblauw voorkomen, net als de zak van een irritante passant, nadat ik ‘m keihard tussen z’n benen had getrapt. Bij mij moet je niet aankomen met “Dhee, pijk baa, pum akkobaaf” als je “Hee, kijk daar, een acrobaat” bedoelt. Dat de man een spraakgebrek had dat er niet om loog, liet ik niet in mijn trapbesluit meetellen. Deze acrobaat discrimineert immers niet.

Er liep een veulen, dat seksueel met mij flirtte.

De zon wierp z’n 8 minuten oude licht op m’n kalende bolletje, wat toch serieuze schroeiplekken opleverde. ‘Bedrijf Het –sleven’ stond er op een gebouw. Zwartgeblakerd duwde ik een draaideur een halve slag, waarna ik een marmeren hal kon binnentreden. Dat liet ik niet na. Grove vegen roet liet ik achter op de tot even daarvoor spierwitte tegels. Bezwaard voelde ik me niet. Wie kan er ook maar een fuck verhelpen aan de zonneschijn? Bovendien kwam ik het bedrijfsleven nieuw leven inblazen, en wel nieuw leven van circusachtig allooi. Eén of andere balie werd bemand door een wicht van een jaar of 22, dat mij “verwelkomde” met de weinig verwelkomende woorden: “Ja maar meneer, dat gaat zomaar niet!” Ik voelde me niet stante pede welkom.
“Wel? Kom je hier vaker?” luidde mijn gevatte repliek inclusief zeer flauwe woordspeling.
“Hoezo?” vroeg Gabriëlle, want die engelachtige naam prijkte op haar naambordje. Tijdens het bevestigen van dat naambordje had ze blijkbaar een tepel doorboord, want twee felrode stroompjes bloed sierden haar truitje, dat strak spande om haar lekkere tieten. Ze genoot met volle teugen van een trog yoghurt zonder roet.
Aan de wand hing een ingelijste foto van een veulen. Het knipoogde naar mij, zoals de jeugdfoto van Georgey naar diens broer Bill in die uitermate slechte verfilming van Stephen King’s ‘It’. Ik bedoel, het veulen knipoogde; die foto bewoog. Ik besteedde er geen aandacht aan. Er knipogen zo vaak veulens naar me, gefotografeerd of niet.
“Klaarblijkelijk weet je nogal goed wat hier zomaar wel en zomaar niet gaat, getuige je terechtwijzing, waar je me, nog voor ik goed en wel één van mij duo robuuste maat-46-voeten over de drempel had geparkeerd, mee om de oren sloeg, terwijl zowel een behoorlijke groet als een koffie-of-thee-aanbieding allerminst had misstaan. Daaruit concludeer ik dat je hier hoogstwaarschijnlijk wel vaker aanwezig bent geweest.”
“Dat klopt,” sprak het meisje verslagen, met behulp van haar yoghurtsmoel. “Ik werk hier. En allerminst naar m’n zin.”
“Hoe komp dà dààààààn?!!!” vroeg ik geïnteresseerd, terwijl ik m’n verbrande rotkop boven haar trog yoghurt uitschudde, zodat er roet in haar eten kwam.
“Al m’n collega’s deponeren altijd maar roet in m’n eten, omdat ik AIDS heb. Kijk maar.”
Ze pakte de twee bloedvlekken op haar truitje beet, en roerde ermee in m’n wonden. Nu zag ik wat het was: zo’n rood lintje dat de strijd tegen AIDS symboliseert, en geen bloedvlekken, zodat ik nu hoogstwaarschijnlijk niet het HIV-haasje was.
“Oké, dag!” maakte ik rechtsomkeert richting draaideur, want ik had ineens helemaal geen zin meer om het circus terug te brengen in het bedrijfsleven. Je hebt soms van die ingevingen waar je binnen het kwartier weer keihard op terugkomt.
Buiten besloot ik dat ik dat acrobatenkostuum ook wel beu was. Ik trok het uit, smeet het over een etalagepop die daar toevallig stond, zodat het meteen geëtaleerd werd voor eventuele verkoop zonder dat het mijn pakkie an was, en naakt vervolgde ik mijn weg.

Een dag later werd er bij mij aan de deur gebeld. Ik deed open, en stond oog in oog met de etalagepop. Ze droeg nog steeds mijn acrobatenkostuum.
“Wil de verkoop niet zo vlotten, pop?” Pas achteraf besefte ik dat ‘pop’ wellicht een ietwat ongelukkige koos was wat keusnamen betreft, doch de etalagepop verblikte noch verbloosde. Ik heb de indruk dat er aan de vorgaande zin iets niet kloopt.
“Ik voel me geweldig in dit kostuum mag ik het houden” vroeg de etalagepop, die aan leestekens nog meer maling heeft dan een gnoe aan bijvoorbeeld leestekens.
“JAAAA DAT MAG” fluisterde ik royaal, m’n geslacht in de confetti dopend en de pop in haar muil rochelend als een oelewapper. Doei. “Doei hè,” zei het veulen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten