vrijdag 21 mei 2010

Lekker zuipen met Josef Mengele

Ik moest vanochtend naar de tandarts, dus ik trok m’n nazi-uniform aan, want ik had ‘kamparts’ verstaan. Ik fietste naar de kampartspraktijk. Onderweg keken veel mensen me bewonderend aan, en enkelen brachten joviaal de hitlergroet. Aangekomen bij de praktijk, drukte ik op de bel.
“Welke teringmongool is daar?” klonk het door de intercom.
“Niks hier!” zei ik, eveneens door de intercom. “Aufmachen!”
Binnen sloeg ik de assistente voor haar muil, waarna ik haar de praktijk in sleepte.
“Ha Josef!” groette ik de tandarts, want hij heet Josef. “Wie geht’s?”
Ik smeet de bloedende assistente in de stoel en zei: “We gaan dit goedkope sletje eens stevig onder handen nemen.”
“Wat zei je? Zonder armen en benen?” vroeg de slechthorende Josef en hij amputeerde de tandartsassistente haar ledematen en gooide die door het raam naar buiten, alwaar een homoseksuele politieagent ermee begon te jongleren.
De tandartsassistente, die dekselse romp met dat hoofd, gilde, want ze had pijn. Uit medelijden plakte ik pleisters op haar vier wondjes. Ik liep naar de bar en tapte een biertje.
“Jij ook één, Josef?” vroeg ik.
“Is de paus pedofiel?” antwoordde Josef, die, als het om pilseners gaat, ineens over een prima gehoor beschikt.
Ik tapte er nog een en gaf ‘m aan Josef. Mijn glas was inmiddels al weer leeg, dus ik tapte nog een biertje voor mezelf, dat ik ook binnen een nanoseconde wegwerkte. Strontlazarus – het waren immers vaasjes- liep ik weer naar de assistente in de stoel. Het gegil was inmiddels gestopt. Bewusteloos. Altijd wat met die wijven. Tevens had meneer Mengele haar gebit verwijderd en hij haalde nu, met z’n knieën steunend op de armleuningen, z’n lul, of Schwanz, op en neer in de bek van de tandartsassistente. Ik aanschouwde het tafereel even, pakte de stoel aan de onderkant vast en kieperde het hele zootje om. Josef viel, met z’n lul nog in die bakkes, met z’n smoel tegen de muur. Ik hoorde nog wat gekreun (Mengele) en wat gegorgel (sletje) en verliet fnuikend de praktijk.

donderdag 20 mei 2010

Bestellen met Benno

Ik zat met mijn maat Benno Mouma op een terrasje aan de Bieuwe Ninnenweg. We aten een slaatje en dronken bier. Onderwerp van gesprek: wijven, bier, wijven, muziek, wijven, auto’s, wijven, voetbal, wijven en wijven. Ondertussen bespraken we wijven.
“Kijk eens daar, ouwe zaadpilaar,” wees Benno een wijf aan, dat aan de overkant van de straat paradeerde als ware ze de koningin zelve.
“Godverdomme wat een bollen,” voorzag ik hem van repliek. “Die zijn nauwelijks te missen.”
Ik bewees mijn stelling door m’n blaaspijp te pakken en een verdovend pijltje recht in één van die prammen te schieten. Bijkomend voordeel van m’n bijbaantje als koeienverdover.
“Voorheen had ik gevoel in mijn borsten!” schreeuwde het wicht, terwijl ze ten onder ging. Ze kletterde met haar inmiddels bewusteloze smoel plat op de stoep, die geen centimeter week. In tegenstelling tot haar tanden, die alle uithoeken van de Bieuwe Ninnenweg verkenden.
“Zo dan. Voltreffer, ouwe korhoenpiraat! Daar drinken we er nog eentje op,”zei Benno.
“Zo zit dat.” Ik richtte me tot de serveerster, die met vanalles bezig was, behalve met bestellen. “Héé!” schreeuwde ik. “Moeten we ons vocht aan dit slappe slaatje onttrekken, of ga je nog schenkie schenkie doen?”
Het grietje haastte zich naar binnen, wat ze inderdaad maar beter kon doen. Dat Benno en ik ons uiterst relaxed amuseerden op een terrasje, betekende niet dat we ons ineens geduldig of anderszins humaan gingen gedragen. Kom nou.
Een verwilderde neger kwam aan ons tafeltje staan. Ondanks ons negeergedrag vroeg ie herhaaldelijk om kleingeld. Toen ie voor de zoveelste maal z’n ongewassen klauw voor m’n gezicht liet slingeren, pakte ik ‘m en brak met een soepele beweging drie kootjes. Benno stond op en peunde met gemak z’n ongetwijfeld zieke nieren door de war. Kermend fladderde de zwartjoekel weg, wat ons verbaasde.
“Dat negers gedegen dansers, hardlopers en dieven zijn, wisten we. Maar dat ze ook nog eens kunnen vliegen, is nieuw voor me,” vatte Benno de situatie samen.
“Goed gezegd, ouwe schuimpjesuitdeler. Waar blijft godverdomme ons bier?!”
Daar kwam de serveerster reeds, het dienblad met enorme pullen koud pils balancerend op haar linkerarm. Ze deelde de drankjes uit.
“Bedankt, poes,” zei ik.
“Prrrr…. Miauw,” antwoordde ze gevat.
“ Laat de gevatte antwoorden maar aan mij over, madame,” zei ik geïrriteerd. Ik gaf een subtiel tikje tegen haar dienblad, waarop ze om één of andere reden een aanwijsstok had liggen. Nou ja, subtiel tikje. Eigenlijk sloeg ik opzettelijk dat dienblad kei-hard uit haar poten. Daardoor kwam de aanwijsstok tussen de spaken van een voorbijfietsend grietje terecht. Ze kwam, heel voorspelbaar, ten val, maar bleef hangen in haar voorwiel, dat bleef draaien, waardoor ze keer op keer met haar tronie op de straat kletterde. Al gauw ontstond er een sloot van bloed op de Bieuwe Ninnenweg, waarin kleuters naar hartelust begonnen te spartelen.
Benno en ik klokten ons bier naar binnen, smeten geld in de richting van de serveerster, en bliezen de aftocht. Ik keek nog eenmaal om, en zag de serveerster op de grond liggen hyperventileren met een 2-euro-munt in haar bloedende fontanel.
Een terrasje bezoeken, wat blijft het toch een gedoe…